Uitgeput en emotioneel staat de man - zo goed en zo kwaad als het
kan- in zijn gesponsorde rijwielkleding, alsof hij de Tour de France aan het
rijden is, de interviewster ter woord. Uit de luidsprekers schalt het speciaal
voor dit doel geschreven lied ‘dichter bij de hemel kom ik niet.’ Het is de sterfdag van zijn dochter. Vorig jaar
overleed ze aan kanker. Hijzelf heeft prostaatkanker met uitzaaiingen en
verontschuldigt zich voor het feit dat hij maar één keer de berg opgefietst is.
Een tweede keer zat er niet in. ‘Dat geeft tocht helemaal niets’ zegt de blonde
presentatrice met een brede grijns. Ze grijnst altijd of ze nu op zoek is naar miljoenen of naar onbekend
DNA. Ik zal haar naam verder niet noemen, niet interessant! De emotie spat van
het scherm. Met tranen in mijn ogen kijk ik vanaf de bank naar de strijd die
deze man en met hem vele anderen levert.
‘Opgeven is geen optie’ is het motto van Alpe
d'HuZes. De stichting
met dezelfde naam is ongetwijfeld met goede intenties opgericht. Ook haar
deelnemers, vrijwilligers en bestuurders zullen de beste bedoelingen hebben,
maar het brengt mij tot de vraag waarom we zo spastisch omgaan met kanker? Soms bijna op een sensationele manier.
Is
het onze angst? Zien we het als een soort garantie? Als we nu maar vaak genoeg tegen
onmogelijke bergen op fietsen, roze armbandjes en strikjes gaan dragen, hard
genoeg lopen vanuit Parijs of Hamburg naar Rotterdam of onze snor laten staan,
ontkomen we aan deze ziekte. Of is het omdat we ons verdriet, om de dierbaren die we
verloren zijn, geen plaats kunnen geven?
Over
zowel de angst als het verdriet heb ik geen oordeel, integendeel! Ook ik heb
dierbaren verloren, wie niet? Mijn vader, ik mis hem nog elke dag en ik weet ook dat je
denkt dat je doodgaat wanneer een specialist je geruststelt als hij zegt dat
er geen uitzaaiingen zijn. Maar waarom dit circus, al die toeters en bellen?
Onderzoek
naar kanker is van levensbelang. Dat weten we allemaal. Waarom dan niet gewoon
storten? Waarom eerst die veel te commercieel uitgebuite poppenkast? ‘Mijn
bedrijf heeft zoveel opgehaald’ vertelt een trotse manager. Zijn bedrijf? Amehoela!
De werknemers bedoelt hij waarschijnlijk. Het bedrijf zal de shirtjes
beschikbaar gesteld hebben en is langs de route als sponsor goed in beeld. Lekker
stukje reclame! Het bedrijf had ook belangeloos aan de KWF kankerbestrijding kunnen
storten. Een reclamecampagne van die omvang kost waarschijnlijk het veelvoudige
van wat het bedrijf nu kwijt is aan sponsoring, zelfs al verdriedubbelt het bedrijf de opbrengst. Ik word er een beetje misselijk
van. Gillette, de scheermesjesboer die aandacht vraagt voor prostaatkanker en
mannen in de maand november oproept hun snor te laten staan. Om het nog maar
niet te hebben over het glamourfeestje van PinkRibbon, waarvan we inmiddels
weten dat slechts vijf procent van hun opbrengst daadwerkelijk aan borstkankerpreventie
besteed wordt. Op het journaal zien we de jetset voorbij komen op weg naar hun
roze galafeest. Ik vraag me af hoe je dat beleeft wanneer je herstellende bent
van een chemokuur? Hoe kom je sowieso een dergelijke maand door waarin het
continu gaat over roze strikjes, armbandjes en andere ‘goedbedoelde rotzooi'? Om
over de acties op Facebook nog maar te zwijgen, als je niet ‘liked’ verzoek je
de Goden. Ik hoop dat ik het antwoord op deze vraag nooit kan geven.
Een
discussie hierover is bijna onmogelijk. Bij een kritische opmerking wordt
verwezen naar geleden verlies. Natuurlijk stopt dan de discussie. Je
discussieert niet over verdriet.
Intussen
gaat de gekte door. Wordt ziekte en angst commercieel geëxploiteerd en blijven
we de verkeerde signalen uitzenden. Want wat als je helemaal niet meer wilt of
kunt vechten, mag opgeven dan een optie zijn?
Hardlopen,
fietsen, roze armbandjes, mijn buurvrouw heeft er niets aan. De buurvrouw
verderop uit de straat. Ik ken haar nauwelijks. Een snelle groet in het
voorbijgaan en dat was het. Ze liep al een tijdje slecht, nu draagt ze een mutsje om haar kale
hoofd te bedekken. Ik schrok toen ik het zag en weet ik niet hoe ik er mee om
moet gaan. Blijft het bij een groet in het voorbijgaan of spreek ik haar aan?
Ik
worstel ermee.
Waarom
gaan we zo spastisch om met deze rotziekte en de mensen die het treft?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten