‘Nee, dat meen je niet, heet hij echt zo?’ Hij kan zijn lach nauwelijks onderdrukken, ‘En jij vindt het slim om hem tijdens het kerstdiner
aan de familie voor te stellen?’
‘Niet zo flauw, broertje. Niet alle jongetjes kunnen Roderick
heten. En ja, waarom niet? Iedereen is er immers. Dan hebben we het maar gehad
hè?’ antwoordt zijn zusje terwijl ze zich opmaakt.
‘Ik moet toegeven, je hebt wel lef,’ roept hij terwijl hij de
trap afrent.
Beneden aangekomen barst hij los. ‘Cato gaat haar Ierse vriendje straks ons voorstellen. Tijdens het kerstdiner nota bene.’ Hij rolt met zijn ogen.
‘Hè Ro, laat toch, ze is verliefd,’ roept zijn moeder vanuit de keuken waar ze met een uitbeenmes het vlees van de reerug lossnijdt van het bot. Ze bekijkt het stuk vlees en constateert dat ze wel een extra mond kan voeden.
Beneden aangekomen barst hij los. ‘Cato gaat haar Ierse vriendje straks ons voorstellen. Tijdens het kerstdiner nota bene.’ Hij rolt met zijn ogen.
‘Hè Ro, laat toch, ze is verliefd,’ roept zijn moeder vanuit de keuken waar ze met een uitbeenmes het vlees van de reerug lossnijdt van het bot. Ze bekijkt het stuk vlees en constateert dat ze wel een extra mond kan voeden.
Twee uur later parkeert hij zijn Mini Countryman voor de Tesla
van Cato’s vader. De toegangsweg naar de ondergrondse garage loopt schuin naar
beneden. De handrem niet vergeten, denkt hij. Tegelijk grijpt hij naar zijn
zelfgemaakte kerststuk dat dreigt om te vallen. Hij heeft er veel tijd aan
besteed. Een ovale schaal met sparrentakjes. In het midden Skimmia Japonica
Rubella en alles geschikt op gelijke hoogte. Afgestijld met zilverkleurige
etalagespelden en mondgeblazen glazen kerstballen. Het resultaat is een strak
en modern kerststuk. Tevreden bekijkt hij nog eens het resultaat. Zenuwachtig
voor de ontmoeting met de familie van Cato stapt hij met het kerststuk op zijn
hand uit de auto. Hij gooit het portier dicht en haast zich naar de deur. Via
de keuken, heeft Cato hem op het hart gedrukt. Hij had geprotesteerd, maar Cato
was onverbiddelijk. ‘Privé, altijd via de
keukendeur, alleen klanten bellen aan,’ had ze gezegd.
Klokslag vier. Cato zou hem opwachten, maar het is haar moeder die
open doet. De braadslee met de reerug waar ze net cognac en bessengelei aan
heeft toegevoegd zet ze op het aanrecht. Nerveus drukt hij haar het kerststuk toe.
In een reflex neemt ze het aan, maar laat het net zo snel weer uit haar handen
vallen. Het stuk valt uiteen. Giftige besjes van de Skimmia en microscopisch
kleine stukjes van de mond geblazen glazen kerstballen verdwijnen in de
bessengelei.
‘Oh nee’, gilt Cato. ‘Ze is allergisch voor spar.’ Roderick en
zijn vader komen op het lawaai af. Het gezicht van Cato’s moeder is inmiddels rood
en opgezwollen. Op haar handen vormen zich kleine witte blaasjes. In de
keukendeur staan Cato’s grootouders die net zijn gearriveerd.
‘Wat is hier
gebeurd?’ vraagt de oude man.
‘Cato gaat haar vriendje aan ons voorstellen,’
zegt Roderick grijzend.
‘Ik hoop maar dat jullie het net zo goed met elkaar kunnen vind als jullie auto’s, grapt oma. ‘Die hebben elkaar al gekust. Die mini, die is toch van jou jongeman?’ vraagt ze.
‘Ik hoop maar dat jullie het net zo goed met elkaar kunnen vind als jullie auto’s, grapt oma. ‘Die hebben elkaar al gekust. Die mini, die is toch van jou jongeman?’ vraagt ze.
‘Oh nee, de handrem!’ Hij hapt naar adem.
‘Hoe was je naam ook alweer, had je dat al gezegd?’ vraagt
Cato’s vader.
‘Murphy meneer, mijn naam is Murphy.’