Op sociale
media zie ik een ouderwetse koekjestrommel voorbijkomen. Wie bekend is op
Facebook kent ze vast, de nostalgiepagina’s. Foto’s van herkenbare spullen uit
vervlogen tijden passeren de revue. Een bakelieten telefoon, één van de eerste
televisietoestellen, een rotan stoeltje, rieten onderzetters, een bamboe
plantenstandaard uit de jaren zestig, ga zo maar door. Ik neem het allemaal
voor kennisgeving aan. Ik heb er niet zo veel mee, ik kijk nu eenmaal liever vooruit dan achterom. Met deze
koekjestrommel is het anders.
Ik herken de
trommel onmiddellijk, de geschulpte rand de zachtroze bloemetjes met de
pastelkleurige blaadjes die er als een soort aquarel opgeschilderd lijken te zijn. Degene die de foto gepost heeft,
stelt in zijn bijschrift de vraag aan de lezer welke koekjes er in onze trommels
werden bewaard. Nieuwsgierig bekijk ik de reacties. Arnhemse meisjes, Brusselse
Kermis, Katwijkse knippen, Amsterdamse Koggetjes, Jan Steentjes en moppen uit Weesp en Dalfsen.
Alleen de namen maken het al gezellig. Het was juist deze opsomming die mij
ertoe bracht om met mijn ‘Jan Hagel’ ook een duit in het zakje te doen, waarmee
ik de nostalgie verspreid, want zo werkt dat op Facebook. Niet lang daarna stuurt één van mijn
Facebookvrienden een fotootje waaruit blijkt dat zij dezelfde koekjestrommel
nog steeds in gebruik heeft.
Juist dat
plaatje van de oude trommel op die moderne tafel confronteert mij enorm met
mijzelf. Waar is ons exemplaar eigenlijk gebleven?
Ineens zat
ik weer samen met mijn moeder aan tafel. Net uit school, mijn jas aan de
kapstok gehangen en de pukkel -waar moeder een hekel aan had, maar die ik reuze
stoer vond met het vredesteken en alle teksten die ik erop had gekliederd- in
een hoekje gegooid. De theepot stond op het lichtje en de kopjes stonden klaar.
De doordeweekse wel te verstaan, de mooie Royal Albert’s prijkten achten het
glas en waren voor de visite. De koekjestrommel stond op tafel, mokkastaafjes
waren het dit keer. Terwijl we onze thee –met een druppeltje rum- dronken,
babbelden we over de dag, haar dag, mijn dag. Intussen brak ik een mokkastaafje
doormidden en likte het mokka er tussenuit, lekker!
Ik zie de
grote woonkamer voor me. Mooi ingericht, maar nooit mijn smaak geweest. Veel te
klassiek vond ik. Waar zou de
koekjestrommel gebleven zijn vraag ik me opnieuw af. Ik kijk mijn eigen
woonkamer rond en realiseer me dat ik op een paar oude aanstekers, een paar pennen
van mijn vader, een oud exemplaar van de Camera Obscura van mijn opa, twee
antieke koperen akers eigenlijk helemaal niets meer heb van thuis en voor het
eerst steekt me dat.
In de
periode dat mijn moeder opgenomen werd in een verpleeghuis, waren een oom en
tante op zoek naar een huis. Mijn ouderlijk huis moest verkocht worden en zij
hadden er wel belang bij, dat kwam goed uit! Gelijkertijd ging een andere tante
scheiden. Ze had huisraad nodig en in het huis van mijn moeder was genoeg. Mijn
smaak was het toch niet en broers en zussen om mee te delen heb ik niet, dus
kozen we opnieuw voor een praktische oplossing. Ze mocht meenemen ze wilde. Het
overige zou door de kringloop opgehaald worden. Haar zoon, mijn neef, woonde in de buurt. Ik niet, dus hij zou het
regelen. Een week later was het huis leeg en konden mijn andere oom en tante er
in. Heel efficiënt, heel praktisch! Familie blij, wij blij.
Opnieuw is een
fase in mijn leven afgesloten.
De familiebezoekjes
daarna waren in het begin een beetje raar. Bij de ene tante leek het alsof ik thuiskwam.
Mijn jas hing ik aan onze oude kapstok zoals ik dat al jaren had gedaan. Ik nam
plaats op de bank en zat zoals je dat doet wanneer je op visite bent, vroeger plofte
ik neer en lag ik languit. Thee dronk ik uit de Royal Albert kopjes, ze waren
nog steeds voor de visite. Op onze notenhouten ronde salontafel lag een kleedje
dat mijn moeder had gehaakt en in het kristallen vaasje dat ik ooit mijn moeder
cadeau had gedaan, had mijn tante fresia’s gezet, net als thuis. Bij de andere
tante stapte ik letterlijk mijn ouderlijk huis in. Beetje vreemd, maar flink
zijn en doorgaan.
Flink zijn
en doorgaan was altijd het motto! Ook toen mijn vader overleed. Hij is drie
weken ziek thuis geweest en moest daarna voor onderzoek naar het ziekenhuis. Hij
moest blijven. Na een week kregen we de uitslag. Die was niet goed. Mijn moeder
en ik zaten tegenover elkaar. Zij op de bank en ik met opgetrokken benen,
verstopt tussen de oren van de grote stoel. Mijn moeder rookte en ik at mijn
twintigste cracker. ‘Vanaf nu moeten we flink zijn, niet huilen als we bij papa
zijn!’ zei ze.
Ik was
zeventien toen we zijn doodvonnis hoorden. Drie weken later overleed hij, gehuild
heb ik niet meer. Wel zijn we doorgegaan. Ik zat middenin mijn schoolexamens,
ons motto was actueler dan ooit.
Ik slaagde,
ging door en slaagde opnieuw. Vervolgens een baantje, een vriendje, nog een
vriendje en nog één, trouwde, scheidde, trouwde opnieuw, ging weer aan de
studie, bracht mijn moeder naar het verpleeghuis, slaagde, andere baan, nieuwe
studie, slaagde, verloor mijn werk, bracht mijn man naar een verpleeghuis, haalde hem
gelukkig na drie weken ook weer op,
nieuw baantje, nieuwe studie, slaagde opnieuw. Het oude motto is mijn
tweede natuur geworden. Nu zit ik op de bank en prikken de tranen in mijn
ogen als ik op facebook een oude koektrommel zie.
Misschien
had ik af en toe eens stil moeten staan.