Na een periode van twee jaar met een
werkloosheidsuitkering, word ik gebeld door uitkeringsinstantie UWV. Een
medewerker met een stem zo vrolijk dat ik er blij van word, meldt dat hij werk
voor me heeft. Zonder precies te worden
zegt hij dat het iets anders dan waar ik naar op zoek ben maar misschien is het
een opstapje naar iets wat beter bij mij past. Deze laatste opmerking moet de
doorslag geven.
Mijn eerste reactie op het telefoontje is
een mengeling van verbazing, hoop blijdschap en argwaan. De tientallen-
misschien inmiddels meer dan honderd- sollicitatiebrieven waarvan ik op een
groot aantal nooit een reactie heb gehad, hebben toch aan mijn zelfvertrouwen geknabbeld.
‘Zegt u het maar, wat heeft u voor mij in
petto?’ vraag ik dan ook met een lichte aarzeling in mijn stem.
‘Het is een baan in de Thuiszorg’ zegt de
man om er bijna verontschuldigend aan toe te voegen dat het om huishoudelijk
werk gaat en herhaalt nog eens even hoezeer acceptatie van dit aanbod mijn
positie op de arbeidsmarkt zal versterken.
‘Huishoudelijk werk?’ vraag ik oprecht
verbaasd en om tijd te winnen merk ik op dat ik behalve mijn eigen huishouden hierin
helemaal geen ervaring heb. Intussen maak ik binnen enkele seconden de afweging
over wat te doen. Shit denk ik.
Poetsen is nu niet bepaald mijn hobby. Gelijkertijd zie ik me ’s avonds laat over
mijn boeken gebogen zitten. De HBO opleiding die ik naast mijn werk deed heeft
me behalve een diploma veel opgeleverd maar was ook best pittig en moet ik dan
nu wc potten gaan schoonmaken? Aan de andere kant is het waar wat de man zegt,
ik ben wel weer op de arbeidsmarkt. Dat solliciteert nu eenmaal beter.
Bovendien kan ik mijn Curriculum Vitae aantonen dat ik bereid ben van alles aan
te pakken. Dat kun je positief uitleggen, maar ook weer niet. Een Hbo-opleiding
en dan gaan poetsen, niet erg ambitieus! Ik gok op het eerste. Dan bedenk ik
wat mijn afweging zou zijn wanneer ikzelf een dergelijke C.V. onder ogen kreeg.
‘Stuurt u de vacature maar door’ besluit ik, me realiserend dat ja zeggen betekent dat ik wat uit te leggen heb wanneer
ik uiteindelijk toch niet op de baan ga reageren.
Vandaag sta ik te poetsen op een niet al te
schone wasbak van een man van mijn leeftijd die als gevolg van een
bedrijfsongeval een half jaar geleden ongelukkig is neergekomen en zoals hij
het zelf zegt voor de dood is weggehaald. De man is geïndiceerd in het kader
van de WMO door de Gemeente voor hulp van Thuiszorg. Als ik om me heen kijk,
bedenk ik dat het langer dan een half jaar geleden moet zijn dat er een natte doek
door zijn huis is gegaan. Meneer heeft volgens mijn bescheiden mening meer
nodig dan twee uurtjes huishoudelijke hulp die hij nu krijgt. Wat een ellende!
Ik concentreer me op wat ik in twee uurtjes
kan doen en probeer het overige niet te zien en poets alsof mijn leven ervan
hangt op ondefinieerbare bruine vlekken.
Bijna heb ik ze er af en net als ik het
besluit dat het mooi genoeg is, hoor ik de donkere stem van mijn opa
weerklinken uit het Hiernamaals.
‘Als iets er bijna af kan, kan het er ook
helemaal af, kind!’
Mijn opa, streng en gezaghebbend als hij
was, als kind haalde ik het al niet in mijn hoofd hem tegen te spreken, maar
ook nu nog heeft de oude man zijn invloed.
Gek eigenlijk, hoe opmerkingen die terloops
gemaakt worden, kunnen blijven hangen en je de rest van je leven achtervolgen.
De laatste tijd hoor ik mijn opa regelmatig. Ik sloof me nog eens extra uit op de bruine
vlekjes.
Thuiszorg, zwaar werk! Soms is het leuk en
soms helemaal niet. Sterk afhankelijk van de cliënt en zijn of haar
omstandigheden. Neem nu Sarah, een
Joodse vrouw van zesenzeventig. Een zwaar en bewogen leven heeft ze achter de
rug. Opgegroeid in kindertehuizen en later gevlucht in een slecht huwelijk. Vervolgens
gescheiden en samen met haar vieren kinderen, zwanger van de jongste op de vlucht om zelfstandigheid
te verwerven. Ze klaagt niet. ‘Ach, het kan erger, veel erger! Waarbij ze
zinspeelt op haar ervaringen uit de oorlog. ‘Polen, ik ben er één keer geweest.
Het is nu een vakantieland, maar ik wil er nooit meer naartoe’. Een opmerking
die ze maakte toen we aan het babbelen waren over vakanties, terwijl ik voor
haar aan het strijken was. Zo’n en passante
gemaakte opmerking komt binnen. Zo relativeert Sarah haar problemen weg en
meestal lukt dat, soms niet. Nu loopt ze met een zuurstofslangetje -verbonden
met een machine die de hele dag staat te puffen- door het huis. Het apparaat
staat bij het open raam omdat het ding frisse lucht moet hebben, hij wel. Buiten
beweegt Sarah zich voort met haar scootmobiel en binnen met een elektrische
rolstoel. Ze is volledig afhankelijk van hulpverleners die en masse met een
sleutel haar huis en privédomein binnenkomen. ‘Klop even op de deur alsjeblieft,
dan weet ik dat je eraan komt’ is haar verzoek en haar manier om zich voor te
bereiden op de volgende hulpverlener die haar zwaar bevochten privacy verstoort. Toen ik voor het eerst bij haar kwam -nadat
mijn voorgangster onverhoopt na drie weken weg was gebleven- was ze nors en geïrriteerd. Opnieuw moest ze uitleggen
dat de koekenpan aan de spijker in de schuur hangt en dat de handdoeken
driemaal in de lengte en viermaal in de breedte opgevouwen moeten worden.
Inmiddels heb ik een band met haar die niet weer verdwijnt. Sarah, ze heeft me
geraakt.
Over het algemeen tref ik oudere en hulpbehoevende
mensen die mijn hulp en aanwezigheid waarderen. Het oude dametje, zwaar hartpatiënt.
Ze voelt zich bezwaard dat ze mij laat werken en zelf op de bank zit. Ze blijft
zich maar verontschuldigen wat ik er ook tegenin breng of de mevrouw met
artrose die net weduwe is geworden. Op een middag was ik iets te vroeg. In pyjama
opent ze de deur. ‘Bent u ziek?’ Ze ontkent, ‘’s middags ga ik naar bed, anders
is mijn dag veel te lang’.
Anders is het met de oude dame van
vijfennegentig. Ogenschijnlijk een kordate tante maar dat schijn bedriegt
blijkt maar weer wanneer de oude vrouw zich met haar rollator richting het
toilet begeeft. Mevrouw is gewend aan het feit dat huishoudelijk werk voor haar
wordt gedaan en zo behandelt ze me ook. Dat voelt niet fijn. Toen ik voor het
eerst haar appartement binnenstapte leek alsof ik weer in de huiskamer van
mijn moeder was. Hetzelfde klassieke interieur, hetzelfde kristal, dezelfde
geborduurde schellenkoorden en hetzelfde koper. Niet zo vreemd, ze zouden
leeftijdgenoten geweest zijn wanneer mijn moeder nog geleefd had. Drieënhalf
uur in de veertien dagen heb ik bij deze
mevrouw. De flat is zo schoon dat ik me afvraag hoelang het duurt voordat ik
koper mag poetsen. De dochter – ook niet echt piep- uit den Haag, die al zes
weken op bezoek is, vindt het heerlijk om me te zien werken, ze let goed op.
‘Daar ligt nog een pluisje’ roept ze wijzend vanuit haar liggende positie op de
bank wanneer ik met de stofzuiger langs loop. Jammer ik heb de opmerking niet
gehoord, stofzuigers maken ook zo’n kabaal.
Om over Jos nog maar te zwijgen. Jos is een
nieuwe cliënt. Ik word wat onrustig van de beschrijving over hem die mij per
email is toegestuurd. Man, achtendertig jaar, gescheiden, psychische klachten
en verslaafd. Meneer heeft hulp nodig bij plannen en organiseren van zijn
huishouden. Ik moet hem daarbij helpen. Verslaafd? Verslaafd aan wat, drank
drugs..? Pittig adresje, denk ik. Hoewel
ik me er een beetje schuldig over voel, google ik zijn naam. Ik verdedig dit
voor mezelf door te denken dat dit nu eenmaal is wat je doet tegenwoordig wanneer
je iets over iemand wilt weten. Ik ben ook een product van deze tijd dus ik
gooi de schroom van me af. Facebook is de eerste match en succes verzekerd. Niets
afgeschermd, dan moet ie het zelf maar weten. Ik schrik mij een hoedje van wat
ik zie. Op zijn profielfoto staat onze Jos afgebeeld met een soort automatisch
pistool. Misschien nep, maar het ziet er angstaanjagend uit. Brrr ik verheug me
niet echt op het middagje poetsen. Op mijn hoede meld ik me op het afgesproken
het tijdstip. Jos staat me al op te wachten. Ik herken hem direct aan de
tatoeages en de vele gouden kettingen. Zijn Kalasjnikov heeft hij thuis gelaten denk ik en dat idee is in dit geval
helemaal niet geruststellend.
‘Hoi’ zegt hij hartelijk ‘moet je op nummer zeventien
zijn?’
Wanneer ik dit bevestig knikt hij. ‘Hopelijk heb
je geen last van een kattenallergie’ zegt hij op een toon alsof hij hoopt dat ik
spontaan ter plekke een astma-aanval ga krijgen en terwijl hij dit vraagt, opent
hij zijn deur. We stappen zijn huis in, hij gaat me voor. Tegenover de voordeur
is een klein keukentje. Overal staat afwas en andere troep en stuk of tien
vieze en lege voerbakjes, op de vloer en de muren zie ik aangekoekt
kattenvoer. Spontaan begin ik te niezen
en voel mijn traanbuizen prikkelen. ‘Ik ben hartstikke allergisch voor katten!’
zeg ik verontschuldigend.
‘Jammer’ zegt Jos ‘ik heb er zeven. De man van de
reclassering kon er ook al niet tegen’ vervolgt hij met een brede grijns op
zijn gezicht. ‘Dat gaat hem dus niet worden met ons’ concludeert hij. ‘Bel jij
even met Thuiszorg, dan moeten ze maar iemand anders sturen.’
‘Ik denk dat u gelijk heeft meneer, dit ga ik
niet redden. Ik zal voor vervanging zorgen.’ We waren allebei blij dat we van elkaar af
waren.
Het is bij Sarah dat ik weer eens aan het
poetsen ben op een hardnekkige vlek. Bijna geef ik het op als een felle bliksemschicht
gevolgd door wat gerommel ontaard in een beste dreun.
‘Huh bah, het onweert, houd ik niet van,
slechte herinneringen!’ zegt Sarah in staccato.
‘Maar ik stel haar gerust. ‘Niets aan de
hand hoor, het is mijn opa maar!’ terwijl ik een schuursponsje pak.
Intussen ben ik optimistisch over een
ophanden zijnde sollicitatieprocedure waar ik middenin zit en naar verwachting
een goede kans maak. Mijn C.V. sluit volgens twee uitzendbureaus prima aan op
de profielschets. Wellicht krijgt de medewerker van het UWV wel gelijk.
Wanneer dit het geval is, dank ik hem voor
de tip en wijlen mijn opa voor de stimulans om vol te houden.