vrijdag 14 november 2014

Cuba 1993



Een sigaar bungelt in zijn rechter mondhoek, gelukkig brandt hij niet. Via de binnenspiegel houd ik de man angstvallig in de gaten. In zijn bruine ogen zie ik een ernstige blik. Af en toe kijkt hij naar de vloer rechts van hem. In een slakkengangetje rijden we over de Malecon. De boulevard van het oude Havanna met de door de zee doorleefde, pastelkleurige huizen die hun laatste likje verf voor de revolutie in 1959 lijken te hebben gehad. Voorzichtig neemt hij de bocht en ineens gaat de hand van de man naar zijn broekzak. Ik schiet naar voren, kijk de man in de spiegel aan. Ik ben als de dood dat hij uit gewoonte zijn sigaar aansteekt.  Wanneer onze ogen elkaar ontmoeten zie ik dat dit bijna het geval was. Met een blik die het midden houdt tussen geschrokken en verontschuldigend kijkt hij mij aan. Opgelucht zak ik weer achterover op de achterbank van de opgelapte Buick. Ook de chauffeur verslapt iets. Zijn aansteker verdwijnt weer in zijn broekzak. Even verliest hij zijn concentratie en onwillekeurig geeft hij een rukje aan het stuur. ‘Kijk uit man! ’sist  Gerben vanaf de passagiersstoel. Benzine klotst over de rand van de emmer langs zijn blote benen in zijn sandalen. Mijn God, hoe zijn we hierin verzeild geraakt? In deze glimmende groene oldtimer die nu dienst doet als taxi waar Gerben voorin zit met een emmer benzine tussen zijn benen en ik enigszins nerveus op de achterbank.
         
Het is 1993, Fidel Castro zit nog stevig in het zadel. De toestand van het land is rampzalig. Het is  bijna bankroet door onder andere de Amerikaanse boycot, de teruglopende opbrengsten van de suikerrietplantages en niet te vergeten de verminderde gesubsidieerde leveranties van onder andere gas uit Rusland. Fidel Castro - die zich gedwongen ziet buitenlands geld te accepteren om de belabberde economie uit het slop te trekken- heeft met veel tegenzin de dollar ten behoeve van de toeristenindustrie vrijgegeven. Het betaalmiddel waarvan tot voor kort alleen het bezit ervan al tot een jarenlange straf kon leiden. Een bijzonder moment om nu in Cuba te zijn.
 
         Op de luchthaven in Holquin - in het noordoosten van het land- worden we ontvangen door Vladimir. Wie -net als ik-  deze naam associeert met een Rus met borstelige wenkbrauwen, heeft het helemaal bij het verkeerde eind. Onze Vladimir is een donkere Cubaan met de mooiste glimlach die ik ooit heb gezien en jaloersmakende soepele heupen. Dit laatste lijken alle Cubanen gemeen te hebben, het zit ze in de genen. Een prettige bijkomstigheid is dat Vladimir uitstekend Engels spreekt, een uitzondering in Cuba zoals we later nog vaak zullen ondervinden. De tweede taal, naast het eigen Spaans, op het Caribische eiland is Russisch.  Van Vladimir krijgen we uitleg over onze reis,  de sleutels van de jeep waarmee we de komende drie weken door het land zullen reizen, een wegenkaart en een stapeltje benzinebonnen. In Cuba is de benzine op de bon en slechts beschikbaar voor vervoermiddelen van de staat, de legerleiding, een handjevol diplomaten en toeristen.  
Vanaf Holquin rijden we via Santiago de Cuba in het zuidoosten naar Havanna,
ongeveer elfhonderd kilometer westelijker. Cuba kent een uitgebreid, maar slecht onderhouden wegennet. Er worden ons geen beperkingen opgelegd voor wat betreft de route al zou je dat gezien het communistische regime misschien wel verwachten. De enige beperking – en dat is er wel degelijk één om rekening mee te houden- is de inhoud van onze benzinetank in combinatie met de minimale aanwezigheid van tankstations. Tanken is een ervaring op zich. Vanwege het energieprobleem in Cuba staat steevast naast elke benzinepomp een fiets opgesteld, bedoeld om stroom op te wekken om de benodigde brandstof op te pompen. Zo kregen we naast de vele autokilometers ook nog onze  noodzakelijke lichaamsbeweging, lekker efficiënt! Naast het tanken hebben sommige tankstations een andere functie, iets wat we hier een carpoolplaats zouden noemen. Inventief als de mensen hier zijn, is er een bijzonder transportsysteem ontwikkeld. Vervoermiddelen van de staat zijn verplicht burgers mee te nemen. Privé-autobezit is verboden, Cubanen beschikken over een fiets, gekregen van Fidel! Oldtimers uit vervlogen tijden staan op blokken. Bij het eerste tankstation dat we aandoen, ziet het zwart van de mensen. Een opstapplaats zo blijkt, (overheids)auto’s worden aangehouden door mannen met oranje hesjes. De een na de ander wordt aan boord gehesen. Overal waar het kan, zit, staat of hangt iemand.

Tijdens onze reis over het eiland passeren we van alles wat op eigen kracht kan rijden. Fietsen, Riksja’s, paard en wagens,
maar vooral veel moedige wandelaars -het is er tegen de vijfendertig graden-  en rijen wachtende mensen. De achterbank van onze Jeep is alleen de eerste tien kilometer leeg gebleven. Omdat je het doodeenvoudig niet kunt maken aan al die mensen voorbij te rijden. We hebben steeds wisselende passagiers in de auto gehad en zijn we op plaatsen geweest die we zelf niet konden bedenken. De eerste was Raoul, een student uit Holquin en de enige die Engels sprak. Ik heb nog een lange tijd met hem gecorrespondeerd, maar het contact is verwaterd zoals dat nu eenmaal vaak gaat. Zijn moeder heeft astma en zit zonder medicijnen zoals zo veel Cubanen. De gezondheidszorg in Cuba is van een hoog niveau en staat wereldwijd erg goed bekend. Helaas zijn er -als gevolg van de Amerikaanse boycot- geen medicijnen beschikbaar. Je moet er niet aan denken, ik zou me geen raad weten zonder mijn puffertje. De moeder van Raoul heeft altijd benauwd en ondervindt dagelijks de beperking die haar ziekte met zich meebrengt, terwijl er preventief zoveel te voorkomen zou zijn. Raoul studeert Engels, hij wil graag naar het buitenland. Al was het alleen maar om medicijnen te bemachtigen. Cuba in en uit reizen is voor Raoul voorlopig nog een droom vrees ik.
         
Onze hotels voor onderweg zijn geboekt en variëren van heel eenvoudig tot uiterste luxe zoals het hotel In Santiago de Cuba waar we twee dagen verblijven. Ook in de hotels stuiten we op een bijzonder fenomeen. Ingezetenen krijgen van de staat een overnachting en een feestje aangeboden wanneer zij zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de staat én wanneer ze trouwen. Afhankelijk van de eenvoud van het hotel is ook de eenvoud van de bruiloft, het paar en de gasten. Regelmatig was bij onze aankomst in het hotel de lobby gevuld met bruiloftsgasten swingend op de opzwepende salsamuziek en genietend van hun drankjes. Soms werd er gedronken uit blikjes en ging de fles rum van hand tot hand, maar nu overheersen de rumhoudende cocktails met klinkende namen als Cuba Libre, Mojito en Daiquire, de laatste was het lievelingsdrankje van Ernest Hemmingway en John F. Kennedy heb ik me laten vertellen. De aankleding van de lobby , het bruispaar en hun gasten is verre van eenvoudig. De dames in het lang en de heren in legeruniform voorzien van indrukwekkend eremetaal dat wil zeggen wanneer je er gevoelig voor bent. De ruime omtrek rondom het hotel is schoongeveegd. Ontdaan van rommel en mensen die er niet thuis horen. De kinderen die je gelukkig kunt maken met snoep, pennen, potloden. Met wat niet eigenlijk? De hoertjes die ons gisteren zo vriendelijk hadden ontvangen en ons hun diensten aanboden – ik zeg ons, want voor mij was er ook wel iets te regelen, wisten ze mij duidelijk te maken toen ik wat raar opkeek nadat ze zich aan Gerben hadden opdrongen-  ze waren in geen velden of wegen te zien. Een dag eerder had ik me gestoord aan hun aanwezigheid, hoewel ik er dubbelhartig in ben. Een groot aantal van de dames en heren die zichzelf aanbieden aan toeristen, hebben een bul op zak. Cubanen zijn slim en onderwijs is voor iedereen toegankelijk dus je studeert af als arts, ingenieur noem het maar op. Ongetwijfeld met een ander doel voor ogen dan wat hen nu ten deel is gevallen. Nu zijn ze weggestuurd door het leger. De dochter van één of andere hoge Pief uit de partij trouwt en de gelukkigste dag uit haar leven mag niet verstoord worden door de harde realiteit. Papa heeft het keurig geregeld voor zijn dochter. Ook dit is Cuba. Niet ’s lands mooiste kant wat mij betreft.  Wij hebben ons terug getrokken in het zwembad en de jacuzzi’s op het dakterras. De volgende dag reizen we verder richting Havanna. We zullen nog vele hotels aandoen en nog geregeld getuige zijn van een bruiloftsfeest. Gelukkig niet meer zo stuitend als deze.

Na het ontbijt stappen we in onze Suzuki en pikken bij de opstapplaats onze eerste lifters op. 

‘Camagüey’ roep ik naar de menigte en al snel schuift een oude vrouw haar man naar voren. Hun zoon begeleidt hem, de vrouw blijft achter in de menigte. De ernstig zieke man is onderweg van het hospitaal naar huis in Camagüey. Het scheelt ze dagen wachten en lopen in de brandende zon. Aan het eind van de middag zal hij thuis zijn, ze hadden op een reis van drie dagen gerekend. De rest van de dag brengen we in gezelschap van de mannen door. We delen eten en drinken en onderweg genieten we van het landschap. Cuba is zowel in het oosten als in het westen bergachtig. 
In het midden is het landschap vlak en lijkt dan zelfs een beetje op Nederland. Hier was het dat de uitlaat met een immense knal onder de jeep weg viel. Op het heetst van de dag en geen boom om te schuilen. Geen gereedschap, geen wegenwacht en een ernstig zieke man in de auto die verrassend genoeg onmiddellijk het initiatief neemt. Zoonlief wordt het weiland ingestuurd en komt even later terug met een stuk staaldraad dat voor de afrastering wordt gebruikt. Hiermee bevestigt hij de uitlaat, slechts met een jas als bescherming tegen het hete asfalt. Gefikst! Zo doen Cubanen dat. De uitlaat heeft het de rest van de reis gehouden. De mannen hebben we thuis afgezet. De oude man was doodmoe. Hopelijk heeft zijn vrouw ook geluk gehad met een lift en zal ze snel bij hem zijn. Wij gaan op zoek naar ons hotel waar we twee dagen zullen blijven, overmorgen zullen weer anderen op de achterbank plaatsnemen. Vooral die ontmoetingen maken deze reis onvergetelijk.        
         
Aangekomen bij ons hotel, worden we opgewacht door een aantal mensen van de lokale bevolking. Met boodschappenbriefjes in de hand komen ze ons tegemoet. Het is inmiddels een bekend ritueel voor ons geworden. Sinds Fidel Castro de dollar ten behoeve van de toeristenindustrie heeft vrijgegeven, zijn er bij alle hotels dollarwinkels verschenen. Je kijkt je ogen uit in zo’n winkel. Artikelen die voor het grootste deel het toegestane gewicht aan bagage voor het vliegtuig ruimschoots overschrijden. Complete inboedels worden te koop aangeboden. Duidelijk niet voor toeristen bestemd. Of we spijkerbroeken, sportschoenen in verschillende maten, een stereo-installatie en een keukenmachine willen kopen. Behalve het boodschappenbriefje worden ons dollarbiljetten toegestoken. Natuurlijk komen we aan het verzoek tegemoet, waarmee we meewerken aan een steeds groter wordende kloof tussen bevolkingsgroepen, zij die met de toeristenindustrie en daarmee de dollar in aanraking komen en zij die dat geluk niet hebben.

De laatste vier dagen blijven we in Havanna,
een prachtige stad die vanwege zijn barokke en neoklassieke monumenten op de werelderfgoedlijst van Unesco staat. Met de Malecon, de kilometerslange boulevard langs de Straat van Florida, de zeestraat die Cuba scheidt van de USA en waar Havanna elke avond  tot leven komt. Een nachtelijke wandeling over de Malacon is een ervaring voor al je zintuigen. Cubanen van alle leeftijden zitten tot ’s avonds laat op de kademuur. Overal klinkt muziek, geschuifel en gesis. Ik ruik en proef de zee op mijn lippen, voel de wind mijn huid strelen en hoor het geschuifel en gesis. Het geschuifel waar ik me tot deze nachtelijke ervaring voornamelijk aan heb geërgerd, begrijp ik opeens. Het wegenonderhoud is zo slecht, dit in combinatie met het ontbreken van fatsoenlijke verlichting maakt het schuifelen puur lijfsbehoud. Hoe goed de gezondheidszorg hier ook aangeschreven is, ik wil er geen gipsbeen hoeven halen. Tegen alles in wat ik geleerd heb, slof en schuifel ik langs de gaten en kuilen. Intussen geniet ik van de muziek en verbaas ik me over al die mensen. Het sissen –een typisch Cubaanse gewoonte om elkaars aandacht te trekken- maakt het een beetje spookachtig, maar wat een stad en wat een mensen.
         
Een dag later worden we uitgenodigd in het Casa de Musica, waar we met veel egards worden ontvangen. We mogen op de eerste rij plaatsnemen. De eregast van de avond zit als een vorstin in een grote stoel op het podium. Ze is een gevierd zangeres, haar naam ben ik vergeten helaas. Naast het gebruikelijke glaasje rum krijgen we de tekst van één van haar bekendste nummers opdat we mee kunnen zingen. Cubanen en hun muziek, ze kunnen niet zonder!

Gisteravond hebben we na een middagje strand in Varadero, onder de rook van Havanna, twee meisjes thuis gebracht. De hele middag hebben we met ze op het strand gezeten. Leergierig als de Cubanen zijn, wilden de meisjes Nederlands leren. In ruil daarvoor leerden zij ons een paar woordjes Spaans.

Om de meisjes naar huis te kunnen brengen moesten we omrijden. De wijzer van de benzinemeter staat in het rood en nergens een tankstation te zien. Waar we de hele reis bang voor zijn geweest overkwam ons gisteren. Benzine op! Ons hotel konden we net bereiken. Hopelijk is er een jerrycan te koop. Ze hebben immers alles in de dollarwinkel, helaas! Een taxi moest uitkomst bieden.
Bij de lobby van ons hotel bestelden we een taxi. We hadden al eens eerder gebruik gemaakt van een taxi en wisten dat er één oudere Engelssprekende chauffeur was. Of ze die voor ons konden bellen.De man begreep ons probleem. Nee, hij had geen jerrycan, maar daar wist hij wel wat op. Hij had een emmer!