vrijdag 14 november 2014

Cuba 1993



Een sigaar bungelt in zijn rechter mondhoek, gelukkig brandt hij niet. Via de binnenspiegel houd ik de man angstvallig in de gaten. In zijn bruine ogen zie ik een ernstige blik. Af en toe kijkt hij naar de vloer rechts van hem. In een slakkengangetje rijden we over de Malecon. De boulevard van het oude Havanna met de door de zee doorleefde, pastelkleurige huizen die hun laatste likje verf voor de revolutie in 1959 lijken te hebben gehad. Voorzichtig neemt hij de bocht en ineens gaat de hand van de man naar zijn broekzak. Ik schiet naar voren, kijk de man in de spiegel aan. Ik ben als de dood dat hij uit gewoonte zijn sigaar aansteekt.  Wanneer onze ogen elkaar ontmoeten zie ik dat dit bijna het geval was. Met een blik die het midden houdt tussen geschrokken en verontschuldigend kijkt hij mij aan. Opgelucht zak ik weer achterover op de achterbank van de opgelapte Buick. Ook de chauffeur verslapt iets. Zijn aansteker verdwijnt weer in zijn broekzak. Even verliest hij zijn concentratie en onwillekeurig geeft hij een rukje aan het stuur. ‘Kijk uit man! ’sist  Gerben vanaf de passagiersstoel. Benzine klotst over de rand van de emmer langs zijn blote benen in zijn sandalen. Mijn God, hoe zijn we hierin verzeild geraakt? In deze glimmende groene oldtimer die nu dienst doet als taxi waar Gerben voorin zit met een emmer benzine tussen zijn benen en ik enigszins nerveus op de achterbank.
         
Het is 1993, Fidel Castro zit nog stevig in het zadel. De toestand van het land is rampzalig. Het is  bijna bankroet door onder andere de Amerikaanse boycot, de teruglopende opbrengsten van de suikerrietplantages en niet te vergeten de verminderde gesubsidieerde leveranties van onder andere gas uit Rusland. Fidel Castro - die zich gedwongen ziet buitenlands geld te accepteren om de belabberde economie uit het slop te trekken- heeft met veel tegenzin de dollar ten behoeve van de toeristenindustrie vrijgegeven. Het betaalmiddel waarvan tot voor kort alleen het bezit ervan al tot een jarenlange straf kon leiden. Een bijzonder moment om nu in Cuba te zijn.
 
         Op de luchthaven in Holquin - in het noordoosten van het land- worden we ontvangen door Vladimir. Wie -net als ik-  deze naam associeert met een Rus met borstelige wenkbrauwen, heeft het helemaal bij het verkeerde eind. Onze Vladimir is een donkere Cubaan met de mooiste glimlach die ik ooit heb gezien en jaloersmakende soepele heupen. Dit laatste lijken alle Cubanen gemeen te hebben, het zit ze in de genen. Een prettige bijkomstigheid is dat Vladimir uitstekend Engels spreekt, een uitzondering in Cuba zoals we later nog vaak zullen ondervinden. De tweede taal, naast het eigen Spaans, op het Caribische eiland is Russisch.  Van Vladimir krijgen we uitleg over onze reis,  de sleutels van de jeep waarmee we de komende drie weken door het land zullen reizen, een wegenkaart en een stapeltje benzinebonnen. In Cuba is de benzine op de bon en slechts beschikbaar voor vervoermiddelen van de staat, de legerleiding, een handjevol diplomaten en toeristen.  
Vanaf Holquin rijden we via Santiago de Cuba in het zuidoosten naar Havanna,
ongeveer elfhonderd kilometer westelijker. Cuba kent een uitgebreid, maar slecht onderhouden wegennet. Er worden ons geen beperkingen opgelegd voor wat betreft de route al zou je dat gezien het communistische regime misschien wel verwachten. De enige beperking – en dat is er wel degelijk één om rekening mee te houden- is de inhoud van onze benzinetank in combinatie met de minimale aanwezigheid van tankstations. Tanken is een ervaring op zich. Vanwege het energieprobleem in Cuba staat steevast naast elke benzinepomp een fiets opgesteld, bedoeld om stroom op te wekken om de benodigde brandstof op te pompen. Zo kregen we naast de vele autokilometers ook nog onze  noodzakelijke lichaamsbeweging, lekker efficiënt! Naast het tanken hebben sommige tankstations een andere functie, iets wat we hier een carpoolplaats zouden noemen. Inventief als de mensen hier zijn, is er een bijzonder transportsysteem ontwikkeld. Vervoermiddelen van de staat zijn verplicht burgers mee te nemen. Privé-autobezit is verboden, Cubanen beschikken over een fiets, gekregen van Fidel! Oldtimers uit vervlogen tijden staan op blokken. Bij het eerste tankstation dat we aandoen, ziet het zwart van de mensen. Een opstapplaats zo blijkt, (overheids)auto’s worden aangehouden door mannen met oranje hesjes. De een na de ander wordt aan boord gehesen. Overal waar het kan, zit, staat of hangt iemand.

Tijdens onze reis over het eiland passeren we van alles wat op eigen kracht kan rijden. Fietsen, Riksja’s, paard en wagens,
maar vooral veel moedige wandelaars -het is er tegen de vijfendertig graden-  en rijen wachtende mensen. De achterbank van onze Jeep is alleen de eerste tien kilometer leeg gebleven. Omdat je het doodeenvoudig niet kunt maken aan al die mensen voorbij te rijden. We hebben steeds wisselende passagiers in de auto gehad en zijn we op plaatsen geweest die we zelf niet konden bedenken. De eerste was Raoul, een student uit Holquin en de enige die Engels sprak. Ik heb nog een lange tijd met hem gecorrespondeerd, maar het contact is verwaterd zoals dat nu eenmaal vaak gaat. Zijn moeder heeft astma en zit zonder medicijnen zoals zo veel Cubanen. De gezondheidszorg in Cuba is van een hoog niveau en staat wereldwijd erg goed bekend. Helaas zijn er -als gevolg van de Amerikaanse boycot- geen medicijnen beschikbaar. Je moet er niet aan denken, ik zou me geen raad weten zonder mijn puffertje. De moeder van Raoul heeft altijd benauwd en ondervindt dagelijks de beperking die haar ziekte met zich meebrengt, terwijl er preventief zoveel te voorkomen zou zijn. Raoul studeert Engels, hij wil graag naar het buitenland. Al was het alleen maar om medicijnen te bemachtigen. Cuba in en uit reizen is voor Raoul voorlopig nog een droom vrees ik.
         
Onze hotels voor onderweg zijn geboekt en variëren van heel eenvoudig tot uiterste luxe zoals het hotel In Santiago de Cuba waar we twee dagen verblijven. Ook in de hotels stuiten we op een bijzonder fenomeen. Ingezetenen krijgen van de staat een overnachting en een feestje aangeboden wanneer zij zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de staat én wanneer ze trouwen. Afhankelijk van de eenvoud van het hotel is ook de eenvoud van de bruiloft, het paar en de gasten. Regelmatig was bij onze aankomst in het hotel de lobby gevuld met bruiloftsgasten swingend op de opzwepende salsamuziek en genietend van hun drankjes. Soms werd er gedronken uit blikjes en ging de fles rum van hand tot hand, maar nu overheersen de rumhoudende cocktails met klinkende namen als Cuba Libre, Mojito en Daiquire, de laatste was het lievelingsdrankje van Ernest Hemmingway en John F. Kennedy heb ik me laten vertellen. De aankleding van de lobby , het bruispaar en hun gasten is verre van eenvoudig. De dames in het lang en de heren in legeruniform voorzien van indrukwekkend eremetaal dat wil zeggen wanneer je er gevoelig voor bent. De ruime omtrek rondom het hotel is schoongeveegd. Ontdaan van rommel en mensen die er niet thuis horen. De kinderen die je gelukkig kunt maken met snoep, pennen, potloden. Met wat niet eigenlijk? De hoertjes die ons gisteren zo vriendelijk hadden ontvangen en ons hun diensten aanboden – ik zeg ons, want voor mij was er ook wel iets te regelen, wisten ze mij duidelijk te maken toen ik wat raar opkeek nadat ze zich aan Gerben hadden opdrongen-  ze waren in geen velden of wegen te zien. Een dag eerder had ik me gestoord aan hun aanwezigheid, hoewel ik er dubbelhartig in ben. Een groot aantal van de dames en heren die zichzelf aanbieden aan toeristen, hebben een bul op zak. Cubanen zijn slim en onderwijs is voor iedereen toegankelijk dus je studeert af als arts, ingenieur noem het maar op. Ongetwijfeld met een ander doel voor ogen dan wat hen nu ten deel is gevallen. Nu zijn ze weggestuurd door het leger. De dochter van één of andere hoge Pief uit de partij trouwt en de gelukkigste dag uit haar leven mag niet verstoord worden door de harde realiteit. Papa heeft het keurig geregeld voor zijn dochter. Ook dit is Cuba. Niet ’s lands mooiste kant wat mij betreft.  Wij hebben ons terug getrokken in het zwembad en de jacuzzi’s op het dakterras. De volgende dag reizen we verder richting Havanna. We zullen nog vele hotels aandoen en nog geregeld getuige zijn van een bruiloftsfeest. Gelukkig niet meer zo stuitend als deze.

Na het ontbijt stappen we in onze Suzuki en pikken bij de opstapplaats onze eerste lifters op. 

‘Camagüey’ roep ik naar de menigte en al snel schuift een oude vrouw haar man naar voren. Hun zoon begeleidt hem, de vrouw blijft achter in de menigte. De ernstig zieke man is onderweg van het hospitaal naar huis in Camagüey. Het scheelt ze dagen wachten en lopen in de brandende zon. Aan het eind van de middag zal hij thuis zijn, ze hadden op een reis van drie dagen gerekend. De rest van de dag brengen we in gezelschap van de mannen door. We delen eten en drinken en onderweg genieten we van het landschap. Cuba is zowel in het oosten als in het westen bergachtig. 
In het midden is het landschap vlak en lijkt dan zelfs een beetje op Nederland. Hier was het dat de uitlaat met een immense knal onder de jeep weg viel. Op het heetst van de dag en geen boom om te schuilen. Geen gereedschap, geen wegenwacht en een ernstig zieke man in de auto die verrassend genoeg onmiddellijk het initiatief neemt. Zoonlief wordt het weiland ingestuurd en komt even later terug met een stuk staaldraad dat voor de afrastering wordt gebruikt. Hiermee bevestigt hij de uitlaat, slechts met een jas als bescherming tegen het hete asfalt. Gefikst! Zo doen Cubanen dat. De uitlaat heeft het de rest van de reis gehouden. De mannen hebben we thuis afgezet. De oude man was doodmoe. Hopelijk heeft zijn vrouw ook geluk gehad met een lift en zal ze snel bij hem zijn. Wij gaan op zoek naar ons hotel waar we twee dagen zullen blijven, overmorgen zullen weer anderen op de achterbank plaatsnemen. Vooral die ontmoetingen maken deze reis onvergetelijk.        
         
Aangekomen bij ons hotel, worden we opgewacht door een aantal mensen van de lokale bevolking. Met boodschappenbriefjes in de hand komen ze ons tegemoet. Het is inmiddels een bekend ritueel voor ons geworden. Sinds Fidel Castro de dollar ten behoeve van de toeristenindustrie heeft vrijgegeven, zijn er bij alle hotels dollarwinkels verschenen. Je kijkt je ogen uit in zo’n winkel. Artikelen die voor het grootste deel het toegestane gewicht aan bagage voor het vliegtuig ruimschoots overschrijden. Complete inboedels worden te koop aangeboden. Duidelijk niet voor toeristen bestemd. Of we spijkerbroeken, sportschoenen in verschillende maten, een stereo-installatie en een keukenmachine willen kopen. Behalve het boodschappenbriefje worden ons dollarbiljetten toegestoken. Natuurlijk komen we aan het verzoek tegemoet, waarmee we meewerken aan een steeds groter wordende kloof tussen bevolkingsgroepen, zij die met de toeristenindustrie en daarmee de dollar in aanraking komen en zij die dat geluk niet hebben.

De laatste vier dagen blijven we in Havanna,
een prachtige stad die vanwege zijn barokke en neoklassieke monumenten op de werelderfgoedlijst van Unesco staat. Met de Malecon, de kilometerslange boulevard langs de Straat van Florida, de zeestraat die Cuba scheidt van de USA en waar Havanna elke avond  tot leven komt. Een nachtelijke wandeling over de Malacon is een ervaring voor al je zintuigen. Cubanen van alle leeftijden zitten tot ’s avonds laat op de kademuur. Overal klinkt muziek, geschuifel en gesis. Ik ruik en proef de zee op mijn lippen, voel de wind mijn huid strelen en hoor het geschuifel en gesis. Het geschuifel waar ik me tot deze nachtelijke ervaring voornamelijk aan heb geërgerd, begrijp ik opeens. Het wegenonderhoud is zo slecht, dit in combinatie met het ontbreken van fatsoenlijke verlichting maakt het schuifelen puur lijfsbehoud. Hoe goed de gezondheidszorg hier ook aangeschreven is, ik wil er geen gipsbeen hoeven halen. Tegen alles in wat ik geleerd heb, slof en schuifel ik langs de gaten en kuilen. Intussen geniet ik van de muziek en verbaas ik me over al die mensen. Het sissen –een typisch Cubaanse gewoonte om elkaars aandacht te trekken- maakt het een beetje spookachtig, maar wat een stad en wat een mensen.
         
Een dag later worden we uitgenodigd in het Casa de Musica, waar we met veel egards worden ontvangen. We mogen op de eerste rij plaatsnemen. De eregast van de avond zit als een vorstin in een grote stoel op het podium. Ze is een gevierd zangeres, haar naam ben ik vergeten helaas. Naast het gebruikelijke glaasje rum krijgen we de tekst van één van haar bekendste nummers opdat we mee kunnen zingen. Cubanen en hun muziek, ze kunnen niet zonder!

Gisteravond hebben we na een middagje strand in Varadero, onder de rook van Havanna, twee meisjes thuis gebracht. De hele middag hebben we met ze op het strand gezeten. Leergierig als de Cubanen zijn, wilden de meisjes Nederlands leren. In ruil daarvoor leerden zij ons een paar woordjes Spaans.

Om de meisjes naar huis te kunnen brengen moesten we omrijden. De wijzer van de benzinemeter staat in het rood en nergens een tankstation te zien. Waar we de hele reis bang voor zijn geweest overkwam ons gisteren. Benzine op! Ons hotel konden we net bereiken. Hopelijk is er een jerrycan te koop. Ze hebben immers alles in de dollarwinkel, helaas! Een taxi moest uitkomst bieden.
Bij de lobby van ons hotel bestelden we een taxi. We hadden al eens eerder gebruik gemaakt van een taxi en wisten dat er één oudere Engelssprekende chauffeur was. Of ze die voor ons konden bellen.De man begreep ons probleem. Nee, hij had geen jerrycan, maar daar wist hij wel wat op. Hij had een emmer!




woensdag 17 september 2014

Herfst

 
De spin in zijn web
kleurt de omgeving zilver
draden in 't gezicht





zaterdag 13 september 2014

Hulp uit het hiernamaals en gered door zeven katten

 


 

Na een periode van twee jaar met een werkloosheidsuitkering, word ik gebeld door uitkeringsinstantie UWV. Een medewerker met een stem zo vrolijk dat ik er blij van word, meldt dat hij werk voor me heeft.  Zonder precies te worden zegt hij dat het iets anders dan waar ik naar op zoek ben maar misschien is het een opstapje naar iets wat beter bij mij past. Deze laatste opmerking moet de doorslag geven.

Mijn eerste reactie op het telefoontje is een mengeling van verbazing, hoop blijdschap en argwaan. De tientallen- misschien inmiddels meer dan honderd- sollicitatiebrieven waarvan ik op een groot aantal nooit een reactie heb gehad, hebben toch aan mijn zelfvertrouwen geknabbeld.
‘Zegt u het maar, wat heeft u voor mij in petto?’ vraag ik dan ook met een lichte aarzeling in mijn stem.
‘Het is een baan in de Thuiszorg’ zegt de man om er bijna verontschuldigend aan toe te voegen dat het om huishoudelijk werk gaat en herhaalt nog eens even hoezeer acceptatie van dit aanbod mijn positie op de arbeidsmarkt zal versterken.

‘Huishoudelijk werk?’ vraag ik oprecht verbaasd en om tijd te winnen merk ik op dat ik behalve mijn eigen huishouden hierin helemaal geen ervaring heb. Intussen maak ik binnen enkele seconden de afweging over wat te doen. Shit denk ik. Poetsen is nu niet bepaald mijn hobby. Gelijkertijd zie ik me ’s avonds laat over mijn boeken gebogen zitten. De HBO opleiding die ik naast mijn werk deed heeft me behalve een diploma veel opgeleverd maar was ook best pittig en moet ik dan nu wc potten gaan schoonmaken? Aan de andere kant is het waar wat de man zegt, ik ben wel weer op de arbeidsmarkt. Dat solliciteert nu eenmaal beter. Bovendien kan ik mijn Curriculum Vitae aantonen dat ik bereid ben van alles aan te pakken. Dat kun je positief uitleggen, maar ook weer niet. Een Hbo-opleiding en dan gaan poetsen, niet erg ambitieus! Ik gok op het eerste. Dan bedenk ik wat mijn afweging zou zijn wanneer ikzelf een dergelijke C.V. onder ogen kreeg.
‘Stuurt u de vacature maar door’  besluit ik, me realiserend dat ja zeggen  betekent dat ik wat uit te leggen heb wanneer ik uiteindelijk toch niet op de baan ga reageren.

Vandaag sta ik te poetsen op een niet al te schone wasbak van een man van mijn leeftijd die als gevolg van een bedrijfsongeval een half jaar geleden ongelukkig is neergekomen en zoals hij het zelf zegt voor de dood is weggehaald. De man is geïndiceerd in het kader van de WMO door de Gemeente voor hulp van Thuiszorg. Als ik om me heen kijk, bedenk ik dat het langer dan een half jaar geleden moet zijn dat er een natte doek door zijn huis is gegaan. Meneer heeft volgens mijn bescheiden mening meer nodig dan twee uurtjes huishoudelijke hulp die hij nu krijgt. Wat een ellende!
Ik concentreer me op wat ik in twee uurtjes kan doen en probeer het overige niet te zien en poets alsof mijn leven ervan hangt op ondefinieerbare bruine vlekken.
Bijna heb ik ze er af en net als ik het besluit dat het mooi genoeg is, hoor ik de donkere stem van mijn opa weerklinken uit het Hiernamaals.
‘Als iets er bijna af kan, kan het er ook helemaal af, kind!’
Mijn opa, streng en gezaghebbend als hij was, als kind haalde ik het al niet in mijn hoofd hem tegen te spreken, maar ook nu nog heeft de oude man zijn invloed.
Gek eigenlijk, hoe opmerkingen die terloops gemaakt worden, kunnen blijven hangen en je de rest van je leven achtervolgen. De laatste tijd hoor ik mijn opa regelmatig.  Ik sloof me nog eens extra uit op de bruine vlekjes.

Thuiszorg, zwaar werk! Soms is het leuk en soms helemaal niet. Sterk afhankelijk van de cliënt en zijn of haar omstandigheden.  Neem nu Sarah, een Joodse vrouw van zesenzeventig. Een zwaar en bewogen leven heeft ze achter de rug. Opgegroeid in kindertehuizen en later gevlucht in een slecht huwelijk. Vervolgens gescheiden en samen met haar vieren kinderen, zwanger van de jongste op de vlucht om zelfstandigheid te verwerven. Ze klaagt niet. ‘Ach, het kan erger, veel erger! Waarbij ze zinspeelt op haar ervaringen uit de oorlog. ‘Polen, ik ben er één keer geweest. Het is nu een vakantieland, maar ik wil er nooit meer naartoe’. Een opmerking die ze maakte toen we aan het babbelen waren over vakanties, terwijl ik voor haar aan het strijken was.  Zo’n en passante gemaakte opmerking komt binnen. Zo relativeert Sarah haar problemen weg en meestal lukt dat, soms niet. Nu loopt ze met een zuurstofslangetje -verbonden met een machine die de hele dag staat te puffen- door het huis. Het apparaat staat bij het open raam omdat het ding frisse lucht moet hebben, hij wel. Buiten beweegt Sarah zich voort met haar scootmobiel en binnen met een elektrische rolstoel. Ze is volledig afhankelijk van hulpverleners die en masse met een sleutel haar huis en privédomein binnenkomen. ‘Klop even op de deur alsjeblieft, dan weet ik dat je eraan komt’ is haar verzoek en haar manier om zich voor te bereiden op de volgende hulpverlener die haar zwaar bevochten privacy verstoort.  Toen ik voor het eerst bij haar kwam -nadat mijn voorgangster onverhoopt na drie weken weg was gebleven-  was ze nors en geïrriteerd. Opnieuw moest ze uitleggen dat de koekenpan aan de spijker in de schuur hangt en dat de handdoeken driemaal in de lengte en viermaal in de breedte opgevouwen moeten worden. Inmiddels heb ik een band met haar die niet weer verdwijnt. Sarah, ze heeft me geraakt.

Over het algemeen tref ik oudere en hulpbehoevende mensen die mijn hulp en aanwezigheid waarderen. Het oude dametje, zwaar hartpatiënt. Ze voelt zich bezwaard dat ze mij laat werken en zelf op de bank zit. Ze blijft zich maar verontschuldigen wat ik er ook tegenin breng of de mevrouw met artrose die net weduwe is geworden. Op een middag was ik iets te vroeg. In pyjama opent ze de deur. ‘Bent u ziek?’ Ze ontkent, ‘’s middags ga ik naar bed, anders is mijn dag veel te lang’.

Anders is het met de oude dame van vijfennegentig. Ogenschijnlijk een kordate tante maar dat schijn bedriegt blijkt maar weer wanneer de oude vrouw zich met haar rollator richting het toilet begeeft. Mevrouw is gewend aan het feit dat huishoudelijk werk voor haar wordt gedaan en zo behandelt ze me ook. Dat voelt niet fijn. Toen ik voor het eerst haar appartement binnenstapte leek alsof ik weer in de huiskamer van mijn moeder was. Hetzelfde klassieke interieur, hetzelfde kristal, dezelfde geborduurde schellenkoorden en hetzelfde koper. Niet zo vreemd, ze zouden leeftijdgenoten geweest zijn wanneer mijn moeder nog geleefd had. Drieënhalf uur  in de veertien dagen heb ik bij deze mevrouw. De flat is zo schoon dat ik me afvraag hoelang het duurt voordat ik koper mag poetsen. De dochter – ook niet echt piep- uit den Haag, die al zes weken op bezoek is, vindt het heerlijk om me te zien werken, ze let goed op. ‘Daar ligt nog een pluisje’ roept ze wijzend vanuit haar liggende positie op de bank wanneer ik met de stofzuiger langs loop. Jammer ik heb de opmerking niet gehoord, stofzuigers maken ook zo’n kabaal.

Om over Jos nog maar te zwijgen. Jos is een nieuwe cliënt. Ik word wat onrustig van de beschrijving over hem die mij per email is toegestuurd. Man, achtendertig jaar, gescheiden, psychische klachten en verslaafd. Meneer heeft hulp nodig bij plannen en organiseren van zijn huishouden. Ik moet hem daarbij helpen. Verslaafd? Verslaafd aan wat, drank drugs..? Pittig adresje, denk ik.  Hoewel ik me er een beetje schuldig over voel, google ik zijn naam. Ik verdedig dit voor mezelf door te denken dat dit nu eenmaal is wat je doet tegenwoordig wanneer je iets over iemand wilt weten. Ik ben ook een product van deze tijd dus ik gooi de schroom van me af. Facebook is de eerste match en succes verzekerd. Niets afgeschermd, dan moet ie het zelf maar weten. Ik schrik mij een hoedje van wat ik zie. Op zijn profielfoto staat onze Jos afgebeeld met een soort automatisch pistool. Misschien nep, maar het ziet er angstaanjagend uit. Brrr ik verheug me niet echt op het middagje poetsen. Op mijn hoede meld ik me op het afgesproken het tijdstip. Jos staat me al op te wachten. Ik herken hem direct aan de tatoeages en de vele gouden kettingen. Zijn Kalasjnikov heeft hij thuis gelaten denk ik en dat idee is in dit geval helemaal niet geruststellend.
 
‘Hoi’ zegt hij hartelijk ‘moet je op nummer zeventien zijn?’
Wanneer ik dit bevestig knikt hij. ‘Hopelijk heb je geen last van een kattenallergie’ zegt hij op een toon alsof hij hoopt dat ik spontaan ter plekke een astma-aanval ga krijgen en terwijl hij dit vraagt, opent hij zijn deur. We stappen zijn huis in, hij gaat me voor. Tegenover de voordeur is een klein keukentje. Overal staat afwas en andere troep en stuk of tien vieze en lege voerbakjes, op de vloer en de muren zie ik aangekoekt kattenvoer.  Spontaan begin ik te niezen en voel mijn traanbuizen prikkelen. ‘Ik ben hartstikke allergisch voor katten!’ zeg ik verontschuldigend.
‘Jammer’ zegt Jos ‘ik heb er zeven. De man van de reclassering kon er ook al niet tegen’ vervolgt hij met een brede grijns op zijn gezicht. ‘Dat gaat hem dus niet worden met ons’ concludeert hij. ‘Bel jij even met Thuiszorg, dan moeten ze maar iemand anders sturen.’
‘Ik denk dat u gelijk heeft meneer, dit ga ik niet redden. Ik zal voor vervanging zorgen.’ We waren allebei blij dat we van elkaar af waren.

Het is bij Sarah dat ik weer eens aan het poetsen ben op een hardnekkige vlek. Bijna geef ik het op als een felle bliksemschicht gevolgd door wat gerommel ontaard in een beste dreun.
‘Huh bah, het onweert, houd ik niet van, slechte herinneringen!’ zegt Sarah in staccato.
‘Maar ik stel haar gerust. ‘Niets aan de hand hoor, het is mijn opa maar!’ terwijl ik een schuursponsje pak.

Intussen ben ik optimistisch over een ophanden zijnde sollicitatieprocedure waar ik middenin zit en naar verwachting een goede kans maak. Mijn C.V. sluit volgens twee uitzendbureaus prima aan op de profielschets. Wellicht krijgt de medewerker van het UWV wel gelijk.

Wanneer dit het geval is, dank ik hem voor de tip en wijlen mijn opa voor de stimulans om vol te houden.



donderdag 28 augustus 2014

De weemoed is vroeg dit jaar





De dag dat de meteorologische herfst begint is mijn geboortedag en daarmee één om te vieren maar ook één van weemoedigheid.
Wanneer koude lucht mijn longen prikkelt, de kruisspin zijn volwassenheid toont, het blad aan de bomen van kleur verschiet, de eerste paddenstoel aan zijn opruimwerk is begonnen, troost ik me elke dag met het feit dat zij er nog zijn.
Maar weldra zullen ook de zwaluwen vertrekken. Richting het
zuiden, mij hier achterlatend.
Even stemt het mij weemoedig, elk jaar weer, even maar…
dan denk ik aan; stamppotten; erwtensoep; een nieuw theaterseizoen; cursussen die weer beginnen; lekker warm met een boek op de bank terwijl buiten de tuinvogels vechten om een vetbol; DWDD én een nieuw seizoen Flikken Maastricht.
Oh ja! en niet vergeten, mijn winterjas………..die moet naar de stomer.

dinsdag 12 augustus 2014

Marktwerking



Met de wind in de haren lopen we vanaf de haven op Ameland naar onze gehuurde vakantiewoning, een commandeurswoning uit 1754.  We hebben net de kinderen uitgezwaaid die na een logeerweekend weer naar vaste wal zijn vertrokken. School begint morgen weer! Terug in ons tijdelijke maar oh zo leuke onderkomen voor deze week, zien we onder de tafel twee knalroze gympen liggen. ‘Ja hoor, natuurlijk! De schoenen van Britt, zijn ze vergeten!’

‘Wat een sufferds, ik zal ze even bellen’ roep ik terwijl ik mijn telefoon pak. Maar ik bedenk me en in plaats van bellen besluit ik een fotootje te maken. De zuurstokroze schoentjes tegen een achtergrond  van antiek blauwe tegeltjes boven op de oude schouw leveren een decoratief plaatje op. Samen met de begeleidende tekst; ‘De schoenen van Britt blijven nog een weekje op vakantie!’ hoop ik dat het signaal duidelijk is wanneer ik het op facebook post.

De rest van de week draag ik de roze stappers in een rugzakje met me mee en fotografeer ze op al mogelijke plekjes. Elke dag komt Britt vanuit school naar huis gerend, benieuwd waar haar schoenen die dag weer zijn geweest. Geweldig vindt ze het en haar vriendinnen ook.  Heel groep 3 geniet mee met de avonturen van Britt’s schoenen. Mij daagt het uit om de gympen op steeds gekkere plekjes neer te zetten. De gêne voor mijn afwijkend gedrag laat ik al snel varen. Sterker nog het gedoe met die foto’s voegt een extra dimensie aan mijn vakantie toe. Dit ga ik vaker doen!

Voor mijn volgend reisje besluit ik pumps aan te schaffen. Lekker ordinair en niet duur is de voorwaarde. Op de Dappermarkt in Amsterdam sla ik mijn slag. Knalrood, spotgoedkoop en met onmogelijke hakken, totaal ongeschikt voor een wandelvakantie.
‘Welke maat mot het zijn?’ vraagt de marktkoopman
‘Maakt niet uit doet u mij de kleinste maar, die wegen het minst’ antwoord ik. Als betrokken provinciaaltje verwacht ik een reactie van de man maar zonder een spier te vertrekken pakt de man maatje zevenendertig voor me. ‘Doosje mee?’ vraagt hij nog terwijl hij alweer bezig is zijn handel aan de man te brengen. Wat kan het hem schelen?
‘Nee, zonder doos graag’ terwijl ik het plastic tasje met de rode schoentjes van hem aanneem. Thuisgekomen , leg ik mijn nieuwe aanwinst in de kast waar ze nog een tijdje moeten blijven om uiteindelijk een half jaar later in Normandië te belanden.

Op de laatste dag van onze vakantie gaan we naar de markt. In Frankrijk hoort dat er nu eenmaal bij wat mij betreft, bovendien is het een mooie gelegenheid om voor ‘mijn’ schoentjes  een eigenaresse te zoeken die ze gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn. In mijn beste Frans schrijf ik met een dikke stift op stevig karton dat de schoenen gratis zijn, veel gezien hebben, maar nog nooit gedragen zijn.  Tegenover een café dat uitkijkt op de markt leg ik het karton op de grond, zet de schoenen er bovenop en nemen we plaats op het terras. We bestellen een café au lait en gaan er eens goed voor zitten. 
Nadat verschillende mensen de schoenen zijn gepasseerd zonder ze een blik waardig te gunnen, blijft een man staan. Hij leest het briefje, trekt zijn wenkbrauwen op en loopt door. Kennelijk wekt dit de nieuwsgierigheid van velen, want opeens wordt het druk bij de schoenen. Het meisje van de bloemenkraam, een slanke Française  houdt de beweging rondom de schoenen nauwlettend in de gaten. Ze wil ze hebben, daar zijn we van overtuigd. Ze blijft maar om de schoenen heen dralen. Nog een keer leest ze het briefje, dit keer met een oudere dame. Ze overleggen wat. Het meisje kijkt om zich heen, ziet ons, schrikt en loopt weer terug.  Eventjes maar, want tien tellen later staat ze er weer en met de vastberadenheid van een roofdier met zijn prooi in het vizier houdt ze de schoenen in de gaten. Dan, als door een wesp gestoken komt ze naar ons toe. Of de schoenen echt gratis zijn vraagt ze. Wanneer wij dat bevestigend beantwoorden  en zeggen dat ze  ‘gratuit et pour vous’ zijn, durft ze ze te pakken. Trots poseert ze voor de camera.

Ik laat haar de foto’s zien van haar schoenen bij de zee, op de kademuur bij Etretat. Naast een parapluutje of hangend uit een getralied raam na een verregende dag alsof ze willen zeggen ‘dit zijn geen schoenen voor binnen.’ Op een terras, glurend onder een badhokje, achteloos achtergelaten in een maïsveld door een eigenaresse met ondeugende plannen, wandelend over een zebrapad, uitgeschopt bij een boottrailer met kanos alsof de draagster ervan is gaan varen en voor de poort van een château.  

Misschien verklaart ze me voor gek, net als een deel van mijn reisgezelschap toen zij niet met de rode pumps op de foto wilden. ‘Uh nee, niet met die schoenen, dat is jouw dingetje.’ Maar een feit is dat de pumps iets toegevoegd hebben aan onze reis.

Op de laatste foto prijken de rode schoentjes aan de voeten van de onze lieftallige Française en ineens zijn ze niet meer ordinair.

Alsof ze voor haar gemaakt zijn.

 

 

 


woensdag 18 juni 2014

 
 
 
zo rood is de lucht
 
met mijn hoofd in de wolken
 
oh,  zwoele  zomer


woensdag 21 mei 2014

Blauwe maandag?


  • Bent u weleens gediagnosticeerd met een psychische aandoening?
  • Heeft u weleens drugs gebruikt?
  • Bent u bekend met ADD of oftewel de aandachttekortstoornis?
  • Is ooit een hersentumor bij u geconstateerd? 
Zo maar een paar vragen uit een onderzoek van Dr. R. Rouw van de Universiteit van Amsterdam, waar ik me vrijwillig voor heb opgegeven. Ik schrik me dood!

Dat komt wel even binnen op een maandagochtend tijdens het ontbijt, wanneer ik desgevraagd de test die ze mij digitaal heeft toegestuurd, aan het invullen ben. Dit klinkt toch echt als een serieuze aandoening terwijl ik dacht dat ik alleen maar prettig gestoord was.

Je hoort het goed, ik heb een stoornis. Ik doe daar helemaal niet moeilijk over, ben je gek? Onder mijn hersenpan gaan dingen nu eenmaal een beetje anders dan in een ‘normaal’ brein. Maar zeg nu zelf, wat is normaal? Wie het weet mag het zeggen.

Jarenlang ben ik me voltrekt niet bewust geweest van ‘mijn afwijking.’ Totdat, tijdens wat slap geouwehoer met een stel vrienden in een kroeg, de manier hoe ik tegen sommige dingen aankijk ter sprake kwam. Na een door mij en passant gemaakte opmerking over een afspraak die ik op een woensdag in mijn agenda noteerde, werd ik meewarig aangekeken. Je weet wel... met van die blikken.

'Had je, voordat we vanavond gingen stappen soms al wat gedronken?' vroeg de eerste die weer bij stem was. 'Of gerookt?' vroeg een andere grapjas.
'Hoezo? zeg ik iets geks? Jullie kijken me zo raar aan!'
'Je gaat toch niet vertellen dat je meende wat je net zei?' vroeg mijn vriendin. Verbaasd kijk ik haar aan. 'Hoezo, wat zou ik niet gemeend moeten hebben?'
'Nou van die afspraak op die specifieke woensdag'.'Specifieke woensdag? Behalve die afspraak die we net gemaakt hebben, is er toch niets bijzonders aan die woensdag?' Ik begrijp er echt helemaal niets van. Mijn vriendin neemt mij met een zorgelijke blik op en zoekt oogcontact,        kennelijk om bevestiging te vragen, met de anderen. Hetgeen haar lukt. Zes paar ogen kijken mij onderzoekend aan.
'Jongens, hou eens op zeg! Jullie doen net alsof ik niet helemaal lekker ben' en ik begin een beetje ongemakkelijk op mijn stoel te schuiven. 
'En beetje duidelijk alsjeblieft! Wat doe ik er zo raar in jullie ogen? Kom maar op, ik kan het hebben hoor' zei ik nog om de toon wat luchtig te houden want de sfeer was inmiddels aardig omgeslagen.'Jij had het over een groene woensdag?!' zegt mijn vriendin half vragend, half oordelend.'Nou en,wat is daar nou zo gek aan? Oké, de toevoeging groen is niet echt nodig misschien. Een pleonasme dus, net zoiets als een witte sneeuw en een ronde cirkel, maar om daar nu zo’n ophef over te maken, vind ik een beetje overdreven'  inmiddels raak ik een behoorlijk geïrriteerd.'Huh' roepen ze bijna in koor en alsof afgesproken zakt de hele groep achterover in hun stoelen. 'Groene woensdag!' gierte er één van het lachen.'Ja, net zoals de donderdag bruin is, de vrijdag blauw, de zaterdag antraciet, de zondag goudgeel, de maandag wit en de dinsdag rood is!' antwoord ik chagrijnig waarop mijn glas witte wijn, waar ik nog maar net één slokje uit gedronken had, word vervangen door een kop zwarte koffie.

Vanaf dat moment weet ik dat het ‘vreemd’ is om de dagen van de week met kleuren te associëren. Een aantal jaren later, zag ik een documentaire op tv over deze afwijking of liever gezegd het fenomeen dat bekend staat als synesthesie. Door middel van een bepaalde techniek waar ik niet verder op in zal gaan, is aangetoond dat bij synestheten (een op de twintig mensen is bekend met een of andere vorm ervan) door de waterstofbanen in de hersenen meer verbindingen worden gelegd dan bij mensen die deze eigenschappen niet hebben. Door deze verbindingen worden associaties gemaakt met geuren en kleuren. (Het kleur-en geurveld zit dicht bij elkaar) Zintuigen werken op een bijzondere manier samen. In recent onderzoek wordt gekeken naar het vermogen van mensen met deze ‘aandoening’ om  al dan niet beter te kunnen visualiseren.

Toen laatst een buurmeisje tegen mij zei dat het ergens zo paars had geroken moest ik glimlachen. Waar het naar rook, was voor het mij een raadsel, maar haar redenering kan ik volgen.Mijn buurmeisje en ik, we associëren er wat op los. Aan mr. G.B.J. Hilterman die in mijn jeugd op zondagmiddag om 13.00 uur de toestand in de wereld besprak, is altijd een gele kleur en de geur en smaak van groentesoep blijven hangen, maar verder houdt het bij mij op bij maanden en de dagen van de week. Maar stel je eens een boekhouder voor die bij elke cijfer een andere kleur of geur waarneemt. Telkens wanneer hij het cijfer drie noteert, waant hij zich in een veld vol met lavendel, bij een zeven ruikt hij de zee en bij een acht proeft hij chocolade. Zo'n man heeft toch een dijk van een baan! Elk beroep is op die manier een avontuur.
Ik ben wel blij met mijn synesthesie. Het is vooral erg handig. Voor mij is het een extra geheugensteuntje. Een afspraak die ik maak op woensdag heeft groene glans, maar van die blauwe maandag klopt natuurlijk helemaal niets. Mijn maandag is al sinds jaar en dag zo wit als een laken.

De associatie, maandag wasdag? Het zou zo maar kunnen. Heerlijk zo’n afwijking. Toch prettig gestoord dus!


zondag 27 april 2014


De sinaasappels geperst,

hooguit een kwartiertje voor gebruik,

zo blijven ze het verst.

Een stukje kaas, een eitje en aardbeien zo zoet dat ik ze ruik,

uitzicht op zee of op een blinde muur,

ontbijten met mijn lief

-een gelukkig uur-

Hij is vegetariër, dus vandaag geen cornedbeef!

zaterdag 8 maart 2014

Meer rood op straat!



Af en toe vind ik het heerlijk om mijn fantasie de vrije loop te laten. Je wilt niet weten wat ik bedenk tijdens een ochtendwandeling. Vanochtend realiseerde ik me dat van alle kleuren een lichte variant bestaat. Behalve van rood. Om mijn gelijk te bewijzen heb ik verschillende kleuren de revue laten passeren. Licht geel, licht bauw, licht groen, licht grijs enzovoort. Zwart en wit, doen niet mee. Dat zijn geen kleuren.
Natuurlijk, kent ook rood zijn nuances, maar dan krijgt het een toevoeging. Een duidelijke verwijzing in welke richting we het moeten zoeken: tomaat, bordeaux, bloed, koraal, enzovoort. Wordt een lichte teint bedoeld dan is het roze, flets- of bleekrood, nooit licht rood!
Helder! Een duidelijke kleur dus. Iedereen weet wat bedoeld wordt met rood.
Waarom geldt dit dan niet voor politici?
Woensdag 19 maart mogen we weer stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen. Hoewel het een recht is, zie ik het als mijn plicht om te stemmen, maar ik heb het er moeilijk mee.
Volgens de kieswijzer zou ik SP moeten stemmen. Ik moet toegeven dat hun verkiezingsprogramma mij aanspreekt en toch bezorgt die partij mij kippevel. Ik verdenk ze van een streng van bovenaf gestuurd beleid. Ik houd daar niet van. Bovendien landelijk net even te vaak op één lijn met de PVV en dat eeuwige afzetten tegen de Partij van de Arbeid. Mensen, houd daar eens mee op. Hou op te mekkeren en neem je verantwoordelijkheid! Altijd dat zure, kies dan geen tomaat als logo als je er niet tegen kunt!
GroenLinks wil in mijn gemeente, omdat zij de schouwburg zo een waardevolle instelling vindt binnen de culturele infrastructuur en culturele educatie deze verzelfstandigen. De schouwburg zou dan meer ruimte krijgen om te ondernemen, bijvoorbeeld door sponsoring. Privatiseren, was dit niet het stokpaardje van de VVD? Gewoon een rechts verhaal dus. Zulke goede ervaringen hebben we niet. Er rijdt geen trein meer op tijd. Post wordt, als je geluk hebt, vier keer per week bezorgd, maar ja wel vier keer per dag door Jan en alleman, dat dan weer wel. En zijn onze ziektekostenpremies ooit zo hoog geweest en de macht van verzekeringmaatschappijen ooit zo groot sinds we het aan de vrije markt overhebben gelaten? Dacht het niet. Koning Achmea wordt hier overigens volledig in gesteund door onze minister van gezondheidszorg. ‘Schipper naast God’ zal ik maar zeggen. Het bedrijfsleven in Meppel zal  iets van die sponsoring terug willen zien. Krijgen ze invloed op de programmering? Het ‘Japie de Boer- gala’ met Amsterdamse folklore? Krijgen we alleen nog voorstellingen die veel bezoekers trekken omwille van de inkomsten? Wat blijft er dan over van onze cultuureducatie?
D66? Er zijn mensen die deze partij als links beschouwen. Hoewel er best een paar geschikte peren op de lijst staan, vind ik de partij persoonlijk veel te liberaal en zo verschrikkelijk 1966. Nee, ook deze club valt af.
De lokalo’s dan? Een verzameling van uiterst links tot uiterst dom, heb ik ze genoemd horen worden. Tja, daar zit wat in, bovendien met een stemadvies van Blondie op zak, nee dank je!
In het verkiezingsprogramma van de De Partij van de Arbeid lees ik dat de partij verwacht dat het lokaal uitvoeren van de AWBZ (algemene wet bijzondere ziektekosten) en de jeugdzorg goed mogelijk is. Efficiënter en effectiever zelfs!  Men wil een ander soort relatie opbouwen met de professionele hulpverleners. Eerst weten wie een hulpvraag heeft en vervolgens zorg op maat inkopen zegt de pvdA. Vrijwilligers zijn in dit proces onmisbaar. Opmerkelijk! Wat lees ik hier nu? Vrijwilligers in plaats van professionele hulpverleners? De partij  gaat zorgen dat er niemand tussen wal en schip valt. Nou ja op die vrijwilliger na dan. Heb ik het tweede ‘v-tje’ in de partijnaam soms het hoofd gezien? PvdvA, partij van de vrijwillige arbeid?
Het kan toch niet waar zijn dat straks het UWV de enige partij die zich ‘zorgen’ maakt over verdringing op de arbeidsmarkt?
Gelukkig zegt de PvdA toe zich in te zetten voor behoud van werkgelegenheid bij ons plaatselijke ziekenhuis. Jammer is dan weer wel dat de politiek hier helemaal niet over gaat.
Ik moet er nog eens goed over nadenken, maar het best kunnen dat mijn stem net zo kleurloos zal zijn als de linkse politiek.

Blanco!

zaterdag 22 februari 2014

IJsje?


Vijfentwintig graden, een strakblauwe lucht en geen wolkje te bekennen. Echt een dag om er op uit te trekken. Wandelen in de Weerribben - de Kop van Overijssel- we zijn de enige niet.  Veel fietsers, auto’s en motorrijders. Ook op het water is het druk. Regelmatig wachten voor de brug dus, geeft niet. Het is wel leuk eigenlijk, dat gedoe op het water.

Na een veel te lange winter lijkt iedereen opgetogen over deze mooie dag. Mensen groeten elkaar en praten wat samen. Er wordt gelachen, een blije dag!
Uit alle mogelijke routes kiezen we de rode. Deze leidt ons langs het water en door het bos. De natuur is prachtig. We genieten met volle teugen.

Voor we het weten staan we weer bij de auto. Er naast staat een ijscokar. ‘Schepijs, vanille en aardbei’ staat op het bord.

‘Lekker!’ roepen we allebei en begeven ons richting ijscokar.

Wanneer de ijscoman -voorovergebogen over zijn kar om het ijs eruit te schrapen- overeind komt en ons vriendelijk groet, zien we alleen zijn dikke, rode neus. Een reuzenaardbei lijkt het.

‘Wat mag het zijn?’ vraagt hij.

‘Twee oublies…… vanille graag!